Brussel én de Rand: op zoek naar een betere samenwerking

05/11/2012

In de zomer van 2011 gaat Bral van start met het project “Brussel aan de Rand". Met dit project wil Bral een debatruimte creëren over de gewestgrens heen. Een debatruimte waarin het middenveld, administraties en (lokale) bewonersorganisaties uit Vlaanderen en Brussel elkaar ontmoeten en hopelijk ook vinden. Waarom vinden wij dat belangrijk? We gingen het terrein op en kwamen terug met enkele interessante conclusies. Deze tekst is het hoofdartikel van een speciale publicatie over interregionale samenwerking die BRAL maakte in het kader het project "Brussel aan de Rand".

De context en de ambities

Bral wordt als speler in het Brussels middenveld bijna dagelijks geconfronteerd met het gebrek aan écht contact tussen Brussel en Vlaanderen. Dat is nochtans meer dan ooit nodig. Stadsvlucht en (sub)urbanisatie zijn namelijk weer aan de orde van de dag en de sterke Brusselse bevolkingsgroei zal dat enkel in de hand werken. De druk op de open ruimte, de effecten op de mobiliteit en de veranderingen in het sociale weefsel laten zich nu al voelen aan beide kanten van de politieke grens.

Bovendien is het gebrek aan overleg bij grote projecten frappant. Denken we maar aan de mogelijke uitbreiding van de Ring rond Brussel (R0), de inplanting van shoppingcentra, de ontwikkeling van strategische gebieden zoals de Heizelvlakte, de afbakening van het Vlaams Strategisch Gebied rond Brussel (VSGB) of de opmaak van het nieuwe Duurzaam Gewestelijke Ontwikkelingsplan (GPDO).

Bral is er van overtuigd dat zowel Brussel als de Rand baat hebben bij een doorgedreven samenwerking om de problemen op het vlak van mobiliteit en kwaliteit van de leefomgeving doeltreffend aan te pakken. Er is echter een structureel tekort aan intergewestelijk contact op veel niveaus. Ook bij het middenveld. En daar kan Bral iets in veranderen.

Een stevige stap in die richting was de oprichting van het ‘Interregionaal platform voor duurzaam economisch beleid’ (cfr.  p.12-13). In dit platform plegen we geregeld overleg met Inter-Environnement Bruxelles (IEB), UNIZO Brussel en Halle-Vilvoorde, UCM (Union de Classes Moyennes), BBL (Bond Beter Leefmilieu), ACV-CSC Brussel, ACV Halle-Vilvoorde en ACW. Een platform over politieke en thematische grenzen heen dus.

De volgende stap was de start van het project ‘Brussel aan de Rand, een project dat we mee van de grond kregen dankzij de financiële hulp van de Vlaamse minister voor Brussel. Het door zowat de voltallige Vlaamse en Brusselse regering gedeelde pleidooi voor meer structurele samenwerking krijgt hiermee alvast een bescheiden duwtje in de rug.

De methodologie

Bral ging eerst en vooral het terrein op, op zoek naar concrete cases, naar verhalen van actoren op en rond de grens. We deden een brede oproep aan iedereen waarvan we dachten dat ze wilden meewerken en gingen actief op zoek naar mensen die ons konden steunen. Via al deze contacten en onze actieve deelname aan verschillende debatten en symposia legden we de basis voor de volgende stap.

Zijnde: Brusselaars en Vlaams-Brabanders samen  brengen om op zoek te gaan naar dossiers/projecten/gebieden die hen kunnen binden. Een eerste stap was dus het definiëren van "win-win-dossiers". Dat bleken er al snel best veel te zijn.

We kozen er drie uit om diepgaander te bestuderen. Na deze drie case studies volgde dan de laatste stap: aanbevelingen formuleren en ideeën aanreiken voor een betere samenwerking. Moge het beleid en de mensen op het terrein er hun voordeel mee doen!

Mogelijke win-wins

Op een middag in december 2011 bracht BRAL een 25-tal Brusselaars en Vlamingen uit administraties, het middenveld, parastatalen en de academische wereld samen om te komen tot een lijst van zo concreet mogelijke win-win-dossiers voor Brussel en de Rand. We schotelen er hier een selectie voor. Stuur een mail naar joost@bralvzw.be en we bezorgen je de volledige lijst (9 pagina’s!).

Intergewestelijk openbaar vervoer

GEN (Gewestelijk Expresnet) en de linken met trams (De Lijn) van, naar en rond Brussel. Quid aansluiting op MIVB-net en link met stadsrandparkings. Velen vragen om meer afstemming tussen MIVB en De Lijn – én om een hoogwaardig voorstedelijk intergewestelijk openbaar vervoer. Hierbij kan het spoor- en bus/tram-net een drager voor ruimtelijke ontwikkelingen zijn. Ook zijn de toekomstige GEN-stations in Brussel en Vlaanderen niet alleen belangrijk voor Vlaamse pendelaars. Ze moeten ook een nut hebben voor de Brusselaars. Zo mogen ze bijvoorbeeld de stadsvlucht niet in de hand werken. Hieraan is ook de zeer actuele discussie gekoppeld over grote stadsrand- en stationsbuurtparkings? Zijn die nodig? Waar dan?

Intergewestelijk groen netwerk

Het Brusselse Groen Netwerk stopt vandaag vaak nog aan de grens met Vlaanderen. Aaneensluitend groen als ‘groene vingers/lobben’ tussen Brussel en Vlaanderen creëren mogelijkheden, maken de stad leefbaarder/gezonder. Recreatiegroen (toerisme, fiets, ... ) kan een link leggen tussen Brussel en de Rand. De Rand wordt te snel gezien als ‘de speeltuin van Brussel’. Bewoners uit de Rand gaan anderzijds voor cultuurbeleving naar Brussel. Er is meer interactie en afstemming nodig.

Intergewestelijk blauw netwerk

Veel organisaties/stakeholders vragen om een overkoepelende samenwerking rond integraal waterbeheer in de Zennevallei en de Zennebeemden. Vandaag zijn er te veel verschillende soorten waterbeheerders. Waarom is dat nodig? Wateroverlast is een acuut probleem, vooral in overstromingsgebieden. Er zijn concrete mogelijkheden om waterbergingsgebieden uit te breiden. Een samenwerking kan eventueel via een Europees project. Anderzijds bestaan er ook al de Riviercontracten tussen landen en regio’s.

Intergewestelijke as: Leopoldlaan (A201) Diegem-Evere

Dit is een belangrijke gewestoverschrijdende bedrijfs- en mobiliteitsas. Brussel ziet hier tegelijkertijd ook kansen voor nieuwe woonontwikkelingen. Vandaag is het vooral nog een invalsweg, maar er zijn ook mogelijkheden om de laan op sommige plaatsen autoluw(er) te maken. De visies op deze as verschillen in Brussel en Vlaanderen. Waar moet welke ontwikkeling/functie

komen? Het station van Diegem is het drukste station Vlaams-Brabant. Welke link wordt hier gelegd met de toekomstige ontwikkelingen op de nabijgelegen Josaphat-site in Schaarbeek. Hier liggen kansen op een interessante afstemming met gebruikers van het openbaar vervoer en fietsers.

3 Case studies

Woningbouw

Brussel en Vlaanderen plannen elk op hun eiland. Er worden stappen gezet in de goede richting maar van een echte kentering is nog lang geen sprake. Brussel en Vlaanderen kennen elkaars plannen niet. Dat straalt af op het lokale niveau en op concrete grensgebieden. Dat maakt het moeilijker om op een lager schaalniveau te zoeken naar mogelijke win-wins aangaande verdichting en vergroening, laat staan om ‘in te breken’ in de politiek gevoelige discussies rond huisvesting. Het is voor een organisatie als BRAL, zonder een direct aantoonbaar belang in deze problematiek, bijna onmogelijk om bijvoorbeeld aan het gemeentebestuur van Vilvoorde uit te leggen dat het aangewezen is om ook sociale huisvesting te voorzien op de Watersite. Ondertussen bouwt ook het OCMW van de Stad Brussel woningen een steenworp verder in Neder-Over-Heembeek. Deels voor hetzelfde publiek (middenklasse) maar toch duidelijk gepositioneerd in een lagere prijsklasse en vooral gericht op huurders. Noch op stedenbouwkundig noch sociaal vlak is er nagedacht over de gezamenlijke impact van beide projecten.

GEN voor iedereen

De Rand is geen homogeen gebied, laat staan een duidelijk begrensd territorium. Het aantal stakeholders is groot, evenals de lokale belangen. De zoektocht naar een evenwaardige ‘overkoepelende’ gesprekspartner in het middenveld – zoals BRAL dus - in de Rand leverde niets op. Ten tweede: een GEN-lijn die Dilbeek beter met het centrum van Brussel verbindt of een tramlijn tussen Meise en Laken zijn twee compleet verschillende verhalen. De gesprekspartners veranderen afhankelijk van het gekozen gebied of traject. Elk strategie verandert dus ook met elke lokaal dossier. Er ontbreekt bovendien overduidelijk een stads- of bovenregionaal debat over deze thematiek. Er bestaat ook geen duidelijke vertaling voor de bevolking van wat er in politieke of ambtelijke werkgroepen gebeurt rond intergewestelijke mobiliteit. Op politiek niveau is er dan wel interministerieel overleg. En ook de verschillende openbare vervoersorganisaties plegen overleg rond bijvoorbeeld het GEN. Maar bewoners van aan beide kanten van de taalgrens vinden elkaar echter moeilijk tot niet rond dit thema.

Groene linken voor iedereen

Inzake samenwerking rond groene ruimte blijft het landinrichtingsproject Molenbeek-Maalbeek het positieve voorbeeld bij uitstek. Langs deze twee beken op de  grens tussen Asse en Ganshoren liggen een aantal zeer waardevolle, geïsoleerde natuurgebiedjes en rest er nog wat open ruimte tussen de bebouwing en de industrie van de verstedelijkte rand rond Brussel. Om een antwoord te bieden op die verstedelijkingsdruk plantte de gemeente Asse al een extra bos en kocht ze het Breughelbroek aan. Hier werd een ‘educatief speelbos’  ingericht dat druk wordt bezocht door Brusselse scholen. Natuurpunt streeft naar de  ecologische en recreatieve verbinding van de de natuurgebieden op zowel het Brussels als  Vlaams grondgebied. Ze ondernam dan ook al tal van acties om ze te bescheremen en uit te bouwen. Het middenveld blies leven in dit project, dat nadien als landinrichtingsproject werd opgepikt door de Vlaamse Landmaatschappij (VLM) in samenwerking met Leefmilieu Brussel (BIM). Voor die samenwerking was er geen extra structuur nodig. Leefmilieu Brussel wordt wel structureel uitgenodigd voor advies op begeleidingscomités maar er werd geen aparte beslissingsstructuur opgericht. (cfr. interview VLM-BIM p.14-18)

Een andere voorbeeld van op het terrein is de missing link tussen de Brusselse Groene Wandeling en de wandelpaden die doorheen de 3 Fonteinen – een park in Vilvoorde nét over de grens – lopen. Hier zou zowel het BIM, de Stad Vilvoorde als de provincie Vlaams-Brabant een eerste stap kunnen zetten, door bijvoorbeeld een vergadering samen te roepen rond de recreatieve verbindingen (cfr. ook mogelijkheid om fietsknooppunten uit te breiden) tussen bijvoorbeeld Vilvoorde en Brussel-Stad.

De conclusies

Bral wilde een reeks cases opsommen en objectiveren/verzakelijken. Een ‘brainstormmiddag’ organiseren was een eerste stap.  Want heel vaak komen samenwerkingen  pas tot stand wanneer de urgentie heel groot is of, nog slechter, wanneer het al te laat is. Maar het feit dat  er hier een forum werd gecreëerd om enkele problemen te definiëren en in kaart te brengen, werd als positief en vruchtbaar ervaren. Er ontstond een spontane interactie en inzichten werden gedeeld. Ondanks het feit dat er geen directe aanleiding was, bleek de meerderheid van de deelnemers vragende partij voor meer zulke momenten.

Eerder dan ad hoc-ontmoetingen of - samenwerkingen kan het volgens BRAL dus nuttig zijn om op regelmatige basis ontmoetingen tussen afgevaardigden uit bovengenoemde sectoren te organiseren. Dat kan mogelijk de basis leggen voor een structurele samenwerkingen over de grenzen heen.

Mensen moeten gesprekken kunnen voeren in een niet-concurrentiële omgeving. Het is niet ondenkbaar dat er op zo'n uitwisselingsmoment politieke afgevaardigden (bijvoorbeeld als 'observators') aanwezig kunnen zijn. Het moet gaan om een debatruimte waar de wij-zijreflex worden overstegen. Hier ligt uiteraard een belangrijke rol weggelegd voor de beleidsmakers.  Heel vaak zijn de tegenstellingen vaak symbolisch. Het is belangrijk om die achterwege te laten.

Het is dus mogelijk (en tijd) om een stap vérder te zetten dan ‘tijdelijke ad hoc samenwerkingen’. Als bestuurlijk antwoord op de roep om meer samenwerking kunnen  regelmatigere ontmoetingen begeleid worden door een neutrale project- of procesmanager. Eventueel kan er met een wisselend voorzitterschap gewerkt worden om de werklast laag te houden en de verantwoordelijkheid te verdelen. Zo’n begeleider/tussenpersoon kan die bijeenkomsten voorbereiden en een vervolgtraject uitstippelen voor enkele problemen/dossiers. De bedoeling van zo’n manager of facilitator is vooral het overzicht bewaren en leren uit positieve of negatieve ervaringen.

Bijvoorbeeld: waarom zou er op het gewestelijk (en/of provinciaal) niveau geen ‘groenmanager’ kunnen worden aangeduid? Hij kan bruggen slaan door overleg te organiseren rond ecologische  en/of recreatieve verbindingen. En doordat hij het overzicht houdt over de bestaande linken kan hij ook beter inspelen  een opportuniteit om het groene en blauwe netwerk van het Brussels Gewest door te trekken naar de Rand.

Een gedeelde debatruimte bestaat vandaag al in ruimte mate op wetenschappelijk niveau maar kent geen enkele vertaling op het terrein. Er moet dus werk worden gemaakt van de vertaalslag van het geleverde onderzoek naar de bewoners én naar het politieke niveau. Daarbij moet ook genoeg aandacht gaan naar communicatie, naar het verkoopbaar maken van een idee. 

Het is aan de beleidsmensen om op een originele manier om te gaan met de grootstedelijkheid, te zoeken naar kansen in plaats van alleen de lasten te beklemtonen of nog erger: tegen te houden.

Er kan een wervend stappenplan worden opgemaakt waarbij ook maatschappelijke krachten uit het middenveld of bewoners worden betrokken. Bij voorkeur gaat het om een tweetalige omgeving. Twee- of meertaligheid ligt in de Rand dan wel moeilijk, het is een must. Eéntalig Nederlands is voor zowel sommige inwoners van de Rand als voor bepaalde Brusselaars een hoge drempel. Die drempel is er zelfs om af te zakken naar de - overigens zeer geslaagde - ‘bezoekersdag’ op Watersite in Vilvoorde. Net zoals dat het Frans een drempel is voor de Heemkundige Kring van Vilvoorde om deel te nemen aan een wandeling van de vzw Groene Wandeling/asbl Promenade Verte. De taalgemengde communicatie van vzw De Rand is een voorbeeld voor bepaalde gemeenten, maar zeker ook voor middenveldorganisaties.

Voorts moet er ook genoeg aandacht gaan naar en ondersteuning komen voor de reeds bestaande informele contacten. Die contacten zijn van groot belang en verdienen alle steun van de overheid. Ze vormen een netwerk van interessante en vernieuwende allianties. Zonder die contacten te officialiseren, kan de overheid ze wel permanent screenen en eruit leren. Samenwerkingen ondersteunen rond concrete projecten op  lokale niveau  is even belangrijk als de grotere plannen op elkaar af te stemmen ( cfr. beleidsplan Ruimte en Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling). Het is idealiter natuurlijk  een combinatie van de twee.

Er is nood aan tweetalige bruggenbouwers, aan mensen die projectmatig worden aangestuurd of proactief de bestaande dynamieken opvolgen. Het beleid moet die organisatie of persoon mobiliseren. Het is iets of iemand die open staat voor ondersteuning door en versterking vanuit het middenveld. Die bruggenbouwers behouden het overzicht. Ze moeten de specifieke gevoeligheden en interne organisatie van de betrokken instanties kennen. En ze kunnen administraties, verenigingen of individuele personen samenbrengen of doorverwijzen naar de juiste dienst of persoon.

Bral  mocht heel even zo’n bruggenbouwer zijn.

Joost Vandenbroele
 

Lees ook